een
harig sprookje/donkere drap in bange dagen
frisjes pis huppelt zij over het hartjesveld
die pleuris lente is weer begonnen
reetjes zuur denkt zij aan morgen
als dat hoeren werk haar van achter neemt
vlotjes lelijk weg met die rotbloem
haar handtasje dooft de vogel
want voor fluiten is het veel te vroeg
pisjes fris ruikt het jachtseizoen
als tenenkaas op rotte vis
haar grijze haar hard in je gezicht
neemt zij nimmer de woorden terug
die als een vieze wind, u wel raken
haar bloedrode lippestift daargelaten
want voor fluiten is het veel te vroeg
braakjes boven op de te vroeg geboren
verstrengt in korstjesgeel zoutzuur
langs de eeuwig brandende levensschuur
in al haar pracht ontnomen
nimmer ziet zij het volle avondlicht
slaat haar melktanden kreupel dicht
want voor fluiten is het veel te vroeg
ratjes-kwat heeft de koe doodgetrapt
het haar verschroeide kut bomen
aan heftige rottigheid geen gebrek
laat de haatdragende flauwekul hard dalen
zuurtjes kuur voor heel de nattigheid
op narigheid proosten met krom bestek
want voor fluiten is het veel te vroeg
troepjes poep rent zij door het kale veld
met de graszoden ondersteboven
weegt zij haar zure pruim met stenen paard
als dure derrie op het verstoten zondagskind
slaat het dode gedicht spijkerhard dronken
denderend domper laak uw gezicht
want voor fluiten is het veel te vroeg
nopjes drop kopjes eendagsvlieg
in dik zuur roestbruin avondlicht
met de benen nemen dubbel wijd
zegen van beneden de rivieren nemen
de verboden blikken beroven doden
zwaar zweet drengt in droevig zicht
want voor fluiten is het veel te vroeg